Is autisme echt in opkomst?
In 1943 werd er een beroemd artikel gepubliceerd waarin een kinderpsychiater in het Hopkins ziekenhuis een beschrijving gaf van een aantal kinderen met zogenoemde “fascinerende eigenaardigheden”.
Hij meende dat deze karakteristieken een uniek "syndroom" vormden wat hij autisme noemde, wat destijds weinig voor leek te komen, maar wie weet hoeveel gevallen er waren die niet als zodanig herkend waren.
Wat is de oorzaak?
Autisme wordt momenteel "beschouwd als een aandoening met meerdere facetten, als gevolg van genetische en niet-genetische risicofactoren”.
Ja, het kan in de familie zitten, maar genetische factoren spelen een rol bij slechts 10 tot 20% van de gevallen van autisme.
Dit is gedeeltelijk gebaseerd op het feit dat je eeneiïge tweelingen kan hebben met hetzelfde DNA, dezelfde genen, en de ene helft van de tweeling kan autisme hebben en de andere niet.
Terwijl een genetische gevoeligheid dus een belangrijke factor kan zijn bij deze aandoeningen binnen het autisme-spectrum, die wellicht "het geweer laden", zogezegd, prenatale, perinatale en postnatale omgevingsfactoren, een vorm van blootstelling gedurende of na de zwangerschap of rond de geboorte, kunnen gebeurtenissen zijn die zogezegd "de trekker overhalen", waardoor de ziekte inderdaad vaker ontstaat.
Dat is goed nieuws.
Hoe groter de rol is die deze niet-genetische factoren spelen bij autisme, des te beter kunnen de risicofactoren misschien te beïnvloeden zijn, mogelijk door wegen te openen om in de eerste plaats te voorkomen dat autisme ontstaat.
Sinds autisme voor het eerst werd beschreven als een medische aandoening, is de prevalentie van autisme klaarblijkelijk geëxplodeerd van zo'n 1 op 5000 personen tot 1 op 68, meer dan 1% van de bevolking.
Dat zou neerkomen op een stijging van 7000%, en je ziet inderdaad grafieken als deze hier: een exponentiële groei in de prevalentie van autisme, van geen enkel geval gediagnosticeerd aan het begin van de 20ste eeuw, tot een torenhoge prevalentie in de jaren 1980 en 1990.
En dat zet je dus meteen aan het denken: wat was er loos in die tijd waardoor die explosie veroorzaakt kon zijn?
Maar wacht eens even...
Natuurlijk waren er nog geen diagnoses van gevallen in de vroege twintigste eeuw; er was niet eens een naam voor tot 1943.
Zoals Canner schreef in het oorspronkelijke artikel, er zijn waarschijnlijk meer gevallen, maar ze hadden er gewoon niet naar gezocht.
Dit is dus geen grafiek van de prevalentie van autisme, het is een grafiek van de prevalentie van autisme-diagnoses, en het hangt af van welke criteria je gebruikt voor de diagnose, en of je er naar op zoek bent of niet.
Anders gezegd, schattingen voor de prevalentie van autisme in het verleden en hoe zeldzaam het was, zouden wel eens te laag kunnen zijn wat betreft de werkelijke prevalentie in die dagen, ze hebben misschien gewoon heel veel gevallen niet opgemerkt.
De toegenomen erkenning onder artsen en in de samenleving als geheel, de uitbreiding van het diagnostische begrip in de loop der tijd, en verschillende studies die verschillende criteria gebruiken, kunnen veel bijdragen aan de klaarblijkelijke stijging van de prevalentie, alhoewel dit niet kan worden onderbouwd.
Dus voordat we gaan gissen naar de reden voor de explosieve stijging, moeten we misschien eerst zeker weten of die stijging wel echt is.
Het punt is dat, terwijl we misschien nooit echt te weten komen hoe de prevalentie een halve eeuw geleden was, we wel goede gegevens hebben over de afgelopen paar decennia, die echt wijzen op een aanzienlijke stijging van de daadwerkelijke prevalentie.
Dus ja, misschien was het geen stijging van 22 keer zoveel autisme in de jaren '80 en '90; misschien ging het om een werkelijke stijging van slechts 8 keer zoveel.
Dus ja, we kunnen erover kibbelen of de stijging 800% bedroeg of dichter bij 2000% lag, het punt lijkt te zijn dat de cijfers over het aantal gevallen van autism daadwerkelijk omhoog gaan.
Waarmee we dus terecht zijn aanbeland bij de vraag naar het waarom...
Daar gaan we het over hebben in de volgende aflevering.